Blog Jens: ‘Mijn ziel versus de gouden bogen’
“Waarom?” voor een moment klonk er niets anders dan deze enkele lichtelijk banale vraag luid echoënd door de (verrassend ruim klinkende) binnenkant van mijn hersenpan. Ik had een paar dagen geleden één van de grotere miscalculaties van mijn persoonlijke leven gemaakt, eentje die niet alleen mijn waardigheid maar ook mijn algehele ziel op het spel dreigde te zetten. De weken voorafgaand aan deze keuze had ik in structurele non-activiteit doorgebracht, uit ervaring wist ik echter dat een dergelijke dagelijkse insteek een mens op de lange termijn niet heel veel goeds kon brengen. De tijd was kortom gekomen om het huiselijk comfort van mij af te schudden en de metaforische handschoen van de arbeid weer op te rapen. Het was in deze staat van ietwat naïef, energiek, optimisme dat ik om een ongrijpbare, en ongetwijfeld vrij triviale, reden op de website van de McDonalds terecht kwam. Nog geen drie minuten later was mijn sollicitatie voor een openstaande functie als “medewerker” officieel ingediend. Het duurde nog geen tien minuten voordat de eerste doemzalige implicaties van deze sollicitatie zich kenbaar maakten. Tot mijn verbazing was ik na een kort vriendschappelijk beraad echter in staat om deze voor nu, op stabiele, verdraagzame afstand te houden.
De daaropvolgende dagen verliepen volgens een min of meer onveranderlijke lijn van voorzichtige vastberadenheid met een scheutje existentiële twijfel die vooral functioneerde als een ongevaarlijke, intrigerende smaakmaker voor het dagelijks gesprek. Vandaag was echter de dag des oordeels, deze middag om stipt vier uur zou het kennismakingsgesprek zich aandienen en hoewel ik dat liever aan de hand van een tactische, sarcastische opmerking zou ontkennen (een onafschudbare karaktertrek) bespeurde ik toch enkele verontrustende trillingen in de verre uitstreken van mijn gedachten. Desondanks ploegde ik voort. Ik. Jens Nikolaas Guijt. Moest en zou werk krijgen. Niet uit wil. Nee. Uit plicht. De tijd begon echter op een angstvallig hoog tempo voort te schrijden en voordat ik het wist waren er nog een enkele 25 minuten voor een afstand die ik op mijn beste dag waarschijnlijk net in 30 minuten zou weten te halen. Ik zou, kortom, zonder enige twijfel te laat aankomen, weliswaar met vijf minuten maar het idee kwam mijn gemoedstoestand toch niet echt ten goede. Daar fietste ik dan, op het voor mijn “wisselende” conditie meest hoog haalbare tempo langs de snelweg. Deze had met diens vele autoverkeer en diens aanzienlijke hogere tempo angstvallig veel weg van een metafysische middelvinger naar mijn persoonlijke situatie. Het was in deze omstandigheden dat een onverwacht visioen zijn intrede deed. Aangezien deze in het verleden ook al vrij nuttig waren gebleken besloot ik goed op te letten.
Ik bevond mij (zoals in meerdere van deze visioenen) op een nietszeggend, saai strand, achter mij klonk een gestaag naderende zee van rumoer, stemmen en overige niet plaatsbare geluidstrillingen. Voorzichtig draaide ik mij om naar de duinrand van waarachter de op dat moment nog hypothetische stoet mijn kant op kwam. Onmiddellijk zag ik de eerste omtrekken van de groep aan de top van duinen mijn gezichtsveld betreden. Het betrof op het eerste gezicht een enorme massa aan mensen. Ze waren van alle geslachten, afkomsten en leeftijden maar werden verbonden door één enkele lichamelijke eigenschap, hun ronduit monstrueuze lichaamsomvang, alles duidde erop dat bij ieder van hen hun vet het van hun menselijkheid gewonnen had. Sloom en tragisch bewogen ze zich al kruipend, waggelend en over elkaar klimmend mijn kant op, hierbij produceerden ze overigens allemaal eenzelfde monotoon, semi-ongemakkelijk gekreun. Eenmaal bij mij aangekomen bleken ze zich echter totaal niet te interesseren in mijn aanwezigheid en splitste de groep zich op om zich na mij weer bij elkaar te storten, iets wat ik ze zeker in dank afnam. Het was eenmaal in het midden van deze surreële mensenmassa dat mij opviel dat het gezelschap niet alleen uit mensen bleek te bestaan. Tussen hen bevonden zich varkens, koeien, kippen en andere triviale veesoorten die zich op eenzelfde manier en met eenzelfde lichaam-vet verhouding al meelijwekkend knorrend, moeiend en tokkend voortbewogen.
Mijn aandacht verschoof echter al snel naar wat er zich aan het einde van de stoet openbaarde. Over de rand van de duinen verscheen de omtrek van twee enorme gouden bogen, die mij al te maar bekend voorkwamen, getild op de rug van iemand die mij op angstvallige wijze eveneens maar al te bekend voorkwam. Langzaam naderde de gebukte figuur al sjokkend mijn positie, zijn lichaamstrekken werden steeds helderder en mijn angst des te groter. Niemand minder dan ikzelf, Jens Nikolaas Guijt, sjokte daar gebukt onder het enorme gewicht van de gouden bogen, die met touwen om mijn magere bovenlichaam gebonden waren, al rillend over het koude, natte zand en zakte voor mijn eigen voeten op mijn knieën. Nu pas zag ik dat hij, of ik, werd vergezeld door twee even zo magere straathonden met beiden een woord in wit krijt hun op rug geschreven, “hoop” en “dromen”. Het was op dit moment dat de realiteit op gebruikelijk onpersoonlijke wijze terugkeerde.
Wat er precies aan de hand wist ik niet maar ik bevond mij al stilstaand op het fietspad. Kijkend op mijn telefoon zag ik dat ik nog 2 minuten had om het laatste kwart van de weg af te leggen, zo’n beetje exact wat ik verwacht had. Toen ik poogde verder te fietsen bleek al snel wat de reden was geweest voor mijn spontane stilstand, om god moge weten welke reden had mijn fiets besloten om zonder enige voortekenen diens functioneren stop te zetten. Hoewel dit zonder enige twijfel puur toeval was vormde het mechanische verzet van mijn fiets een uiterst poëtisch duet met het zojuist voltrokken, en uitvoerig beschreven visioen. Het voelde alsof het universum na zijn eerdere pesterijen aan de hand van de auto’s had besloten dat ik zijn hulp misschien toch wel enigszins verdiende. En hoewel ik deze gedachte nog geen minuut later genadeloos begon te schofferen kon ik diens poëtische kracht niet van mij afschudden en maakte ik mijn keuze. Na enig gemorrel met de kettingkast kwam mijn fiets op haast magische wijze weer tot leven en fietste ik met een gevoel van ongeplaatste herborenheid weer naar huis. Ik had wellicht nog steeds geen werk maar mijn ziel had ik behouden, en dat lieve lezer, is ook wat waard.
Door: Jens
Geen reacties